Jump to: navigation, search


Penélopé



Het tijdschrift Penélopé (1821-1835) werd geredigeerd door Anna Barbara van Meerten-Schilperoort (1778-1853). Lotte Jensen stelt dat Penélopé het eerste Nederlandse vrouwentijdschrift was dat zo lang heeft bestaan en dat door een vrouw geredigeerd werd (Jensen, p. 24, 85).

Van Meerten-Schilperoort was oorspronkelijk opvoedster. Ze wilde zelf haar kinderen onderwijzen en opvoeden, omdat haar ervaringen met het reguliere onderwijs slecht waren. Haar moeder nam de huishouding op zich waardoor zij gelegenheid had te studeren om de kinderen les te kunnen geven. Haar echtgenoot, die predikant was, stimuleerde haar daarin. Haar inspanningen op het gebied van de opvoeding leidden uiteindelijk tot de oprichting van een goedbezochte meisjeskostschool in 1824 (Lauwerkrans, p. 785). Intussen breidden haar bezigheden zich uit. Ze ging boeken schrijven en tijdschriften redigeren, waaronder het vrouwentijdschrift Penélopé. Haar productiviteit was enorm, in totaal telt haar oeuvre ongeveer negentig titels.

Penélopé verscheen eerst maandelijks, later tweemaandelijks. In totaal zijn er acht delen van Penélopé verschenen, zoals weergegeven in dit overzicht:

1821 Deel 1
1822 Deel 2
1824 Deel 3
1826 Deel 4
1829 Deel 5
1831 Deel 6
1833 Deel 7
1835 Deel 8

Elk deel bevat een onderdeel ‘Handwerken’ en een gedeelte ‘Lektuur’. Dat correspondeerde met de opzet van de losse nummers. Bij het eerste deel (1821) is een inleidende dialoog gevoegd, getiteld ‘Iets over Penélopé’ en een lijst met intekenaren. Onder andere komt daarop voor ‘Hare Majesteit, de Koningin der Nederlanden, 6 exemplaren’. Dit was Anna Paulowna, maar zij wordt niet bij name genoemd.

Uit de inleiding ‘Iets over Penélopé’ blijkt wie Van Meerten-Schilperoort als doelgroep zag: vooral jonge meisjes die of zelf, of via hun moeder zouden intekenen op het blad. Maar ook jonge vrouwen en jeugdige moeders worden genoemd als geïntendeerd publiek.

In de handwerkafdeling van het tijdschrift staan verschillende patronen en aanwijzingen voor bijvoorbeeld het maken van beursjes, werkmandjes, schellekoorden, schilderen op porselein, werken met kralen, etc. Daarbij geeft Van Meerten-Schilperoort zwart-wit patronen, maar ook erg fraaie kleurenlitho’s naar het ontwerp van C. Borsteegh (Jensen, p. 89). Tijdens het doornemen van dit tijdschrift viel op dat in de exemplaren die de UB Leiden bezit, deze fraaie platen nog aanwezig zijn, en dat ze in de exemplaren die de UB Utrecht bezit, grotendeels zijn weggeknipt.

In de afdeling ‘Lektuur’ is geen specifieke aandacht voor vrouwelijke auteurs. Zij komen alleen terloops ter sprake. De letterkunde is als zodanig niet in de vorm van recensies onderwerp van discussie. Wel zegt Penélopé haar lezeressen te willen voorzien van goede lectuur op een specifiek vrouwelijke manier, want van de kant van de mannen krijgen ze al genoeg adviezen over wat ze moeten lezen. De afdeling ‘Lektuur’ bevat hoofdzakelijk moralistisch proza over opvoeding en bijbelse geschiedenis, en daarnaast verhalen en (bewerkte) toneelstukken. Om een idee te geven over wat er in de rubriek ‘Lektuur’ voorkwam, hier enkele titels: Omgang met stiefkinderen (1822), Hagar (1822), Lichaamsontwikkeling van kinderen (1825), Tevredenheid met het bestuur van God (1825), Iets over Sint Nicolaasavond (1826), Men moet op zijn tijd Neen! durven zeggen (1826), De vrouw zoals zij behoort te zijn (1829), Vluchtige herinneringen van een kort uitstapje buiten het vaderland (1829), Iets over de loterij van vrouwelijke handwerken ten behoeve van het vaderland (1831), De Grijsaard (1833), Iets over het kwaadspreken (1835), Rosalinde (1835). Blijkbaar is dat wat Van Meerten-Schilperoort geschikt vond voor haar lezeressen. Interessant in dit verband is de noot van de redactrice waarin ze vrouwen expliciet uitnodigt om bij te dragen:

Eene of andere bijdrage, mij door een vrouwelijke hand gezonden, in den geest en overeenkomstig het doel van Penélopé, zal zij van tijd tot tijd gaarne ontvangen, vooral zo dezelve in vloeijend dichtmaat gesteld is. (Penélopé, 1821, deel 1, nummer 9.)

Het is duidelijk dat ze vrouwen de mogelijkheid wilde geven hun werk in Penélopé te publiceren. De bijdragen zijn helaas niet altijd ondertekend, dus het is niet met zekerheid te zeggen welke vrouwen er aan haar oproep gehoor hebben gegeven.

Hier volgen enkele voorbeelden van de manier waarop schrijfsters besproken worden in Penélopé: In het deel uit 1821 staan twee artikelen waarin een aantal schrijfsters ter sprake komen. Het eerste artikel bevat de zinsnede "Hoe veel opgang maakten de werken van eene De Genlis, Post, Moens, Rudolphi, Mastenbroek, Pichler niet onder u". Dat Van Meerten haar lezeressen zo aanspreekt, laat zien dat dit schrijfsters waren die onder vrouwen onderling onderwerp van gesprek waren en die ze blijkbaar waardeerden, zowel Nederlandse als buitenlandse auteurs. Het tweede artikel wil laten zien dat vrouwen in staat zijn om deel te nemen aan 'bedrijven' van mannen. Zo heeft de letterkunde 'hare Staels, hare Van Merkens [...] opgeleverd.' Van Meerten veronderstelt deze vrouwen bekend bij haar lezeressen en ze stelt ze hen ook ten voorbeeld.

De schrijfster Fenna Mastenbroek, die in 1821 al in bovengenoemde opsomming voorkwam, is vaker terug te vinden. In 1822 geeft Van Meerten-Schilperoort een heel expliciet advies:

Leest de zedelijke verhalen uit den Bijbel, zoo bevallig door onze landgenoote Fenna Mastenbroek geschetst, en gij zult smaak in deze soort van lektuur gekregen hebbende, niet ligt gevaar loopen, u door het lezen van overspannen, overdreven romans, uwen kostbaren tijd te verkwisten, en uw hart te bederven.

En in 1826, het jaar van Mastenbroeks dood, vinden we een artikel ter nagedachtenis aan deze schrijfster die door Van Meerten – en door velen met haar – zeer werd bewonderd.

Eveneens in 1826 wordt een gedicht geplaatst van de hand van abonnee en kostschoolhouderes G.J. Naas, getiteld ‘Bij het hooren eener satyre op Nederland en de Nederlandsche vrouwen’. Van deze Naas zijn via de NCC geen verder publicaties te vinden. Ook is onduidelijk of het gedicht speciaal voor Penélopé is geschreven. De voorgeschiedenis wordt niet gegeven, maar blijkbaar was het nodig Nederland en de Nederlandse vrouwen te verdedigen. Ter sprake komen Maria van Reigersbergh: "Heeft huwlijkstrouw ooit meer geblonken / Dan in de gade van De Groot?", Anna Maria van Schurman: "Hoezeer was Schuurman niet bedreven / in al wat smaak en kunst kan geven, / hoe fijn was haar vernuft en geest.", en even verderop volgt een strofe met vijf belangrijke schrijfsters:

"Wie kent niet eene Post, een' Deken,
Ook Wolf haar kunde is gebleken;
Wie denkt hier aan Van Merken niet?
En Mastenbroeks godsvruchtig schrijven
Zal Neerlands vrouwen dierbaar blijven,
Zoo lang men deugd vereeren ziet."

Naast het feit dat er Nederlandse schrijfsters in Penélopé ter sprake komen, neemt Van Meerten ook de gelegenheid te baat om zichzelf als schrijfster te presenteren. Zo maakt ze in 1826 reclame voor haar eigen bundel Fabelkunde voor jonge lieden. Verder publiceert ze in 1829 verspreid over verschillende nummers haar Gumal en Lina, of Het vermogen van het christendom, dat later ook in boekvorm zou verschijnen, en in 1835 een deel uit haar Tafereelen uit den bruidstaat en het huwelijksleven van jonge bruiden, vrouwen en moeders, als voorproefje van dit werk dat kort daarop verscheen bij Portielje in Amsterdam.

Ondanks de populariteit van het blad werd de uitgave van Penélopé in 1835 gestaakt. Over de reden van opheffing bestaat geen duidelijkheid, behalve dat Van Meerten-Schilperoort zelf het weet aan oorzaken die geheel buiten haar zelf lagen (Jensen, p. 129).


Bibliografie:

  • Penélopé of maandwerk aan het vrouwelijk geslacht toegewijd. Bevattende de beschrijving en afbeelding van allerhande soorten van vrouwelijke handwerken; benevens eenige lektuur, over onderwerpen uit den vrouwelijken kring. Door A.B. van Meerten, geb. Schilperoort. Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck, 1821-1835. (UBL)
  • Cf. ‘A.B. Van Meerten-Schilperoort’ in Met en zonder lauwerkrans, schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna.Bijns tot Elise van Calcar. Riet Schenkeveld-van der Dussen (red.), Amsterdam, 1997, p. 785.
  • BWSA 8 (2001), p. 237-241, ook online te raadplegen.
  • Lotte Jensen, "Bij uitsluiting voor de vrouwelijke sekse geschikt"; vrouwentijdschriften en journalistes in de achttiende en negentiende eeuw in Nederland. Hilversum, Verloren, 2001. p.84-132, 233-240.
  • Lotte Jensen, ‘De Nederlandse vrouwenpers in een internationaal perspectief.’ In: Nederlandse Letterkunde 6 (2001), p. 219-239. Ook via dbnl.


Susanne Parren, maart 2007



  • Note that when arriving in the database WomenWriters your status will be "not logged on", meaning that your access to the database is limited. For complete access (and participation in the project), contact Suzan van Dijk.



  • Sources > Dutch sources > Articles in the press > Women's press > Penélopé >

Personal tools