(Difference between revisions)
Jump to: navigation, search
Revision as of 16:06, 23 June 2013 (edit)
SvDijk (Talk | contribs)
(New page: <br>__NOEDITSECTION__ == Naber == <br><br> Image:Heijse.jpg<br><br><br> [http://neww.huygens.knaw.nl/authors/show/1509 Johanna Jacoba Heijse]<br> 1818-1872<br><br><br> *SHE WROTE ...)
← Previous diff
Current revision (21:34, 29 June 2013) (edit) (undo)
SvDijk (Talk | contribs)

 
Line 1: Line 1:
<br>__NOEDITSECTION__ <br>__NOEDITSECTION__
-== Naber ==+== Johanna Naber ==
<br><br> <br><br>
-[[Image:Heijse.jpg]]<br><br><br>+[[Image:Naber.jpg]]<br><br><br>
-[http://neww.huygens.knaw.nl/authors/show/1509 Johanna Jacoba Heijse]<br>+[http://neww.huygens.knaw.nl/authors/show/555 Johanna Naber]<br>
-1818-1872<br><br><br>+1859-1941<br><br><br>
-*SHE WROTE IN HER PAMPHLET ''[http://neww.huygens.knaw.nl/works/show/13877 DE VROUW IN DE MAATSCHAPPIJ]'' (WOMAN IN SOCIETY):<br><br>+*SHE WROTE:<br><br>
 +Daar het mijn voornemen was, te schrijven niet voor den geschiedkundige en den letterkundige, maar voor den belangstellenden leek, heb ik gemeend, niet te veel als bekend te moeten veronderstellen; en vooral mij te moeten onthouden van verwijzingen naar werken, die alleen bereikbaar zijn voor den bezoeker onzer openbare bibliotheken. Uit het minder bekende van [http://neww.huygens.knaw.nl/receptions/show/16787 Elizabeth's en Aagje's] geschriften heb ik daarom uitvoerige en talrijke aanhalingen met den tekst vervlochten, wat tevens het voordeel bood, beide schrijfsters te kunnen doen kennen uit hare eigene woorden. Hier en daar heb ik mij zelve eenige beperking opgelegd en ben ik niet in bijzonderheden getreden. Een ‘niet te omvangrijk werk’ werd door Heeren Directeuren van Teyler's Stichting verlangd, en er is ook een omvang, dien de goede smaak verbiedt te overschrijden, zal men redelijkerwijze mogen hopen, de aandacht van den gewonen lezer tot den einde vast te houden.<br><br>
 +Ik was zoo gelukkig, de door Teyler's Stichting uitgeloofde gouden medaille ter bekroning van mijn werk te verwerven; en niet minder gelukkig de eerste uitgave mijner biografie van Elizabeth Wolff en Agatha Deken door het lezend publiek te zien ontvangen op eene wijze, die reeds binnen het jaar deed verlangen naar eenen herdruk, waartoe Heeren Directeuren van Teyler's Stichting welwillend hunne toestemming verleenden. Die herdruk bood mij de welkome gelegenheid om, gebruik makend van verschillende kritische opmerkingen en wenken, mijn werk nog eens zorgvuldig te herzien, hier en daar aan te vullen. Tegenover de gemaakte opmerking, dat ik niet genoeg hulde zou hebben gebracht aan Wolff en Deken als kunstenaressen, moet mij echter de verklaring van het hart, dat hooge, echte kunstwaarde toch slechts aan een gering percentage van de geschriften der beide schrijfsters kan worden toegekend. Zeker, haar tintelende humor, haar meesterschap over het woord, hare gave van scherp zien en fijn uitbeelden, die op menige plaats zoo treffend tot uiting komen, heb ik hoog gewaardeerd en getracht te doen waardeeren. Maar er is toch ook zooveel in de werken der vriendinnen, dat noch in compositie, noch in kracht van teekening waarde heeft en dat toch van beteekenis is, en blijft, als voertuig voor de denkbeelden, die zij voorstonden en ook ons nog voorhouden. Kunstwaarde was mijns inziens voor haar het hoogste niet. Hoofdzaak bleef haar het echt menschelijk lijden en streven, dat de eeuwen door voor ieder menschengeslacht hetzelfde is; daaraan wilden zij uiting en richting geven. Juist daardoor is haar werk ook zoo volkomen menschelijk en na meer dan eene eeuw in menig opzicht nog in het minst niet verouderd. Misschien echter is juist dit echt menschelijke, dat haren scheppingen eigen is, ook juist wat deze tot kunstwerken stempelt, en bestaat er in den grond der zaak geenerlei verschil van opvatting tusschen mij en wie Wolff en Deken allermeest als kunstenaressen willen eeren.<br><br>
 +('Inleiding', in ''Betje Wolff en Aagje Deken'', 1913)<br><br><br>
 +[...] toch ligt er een wijde kloof tussen deze bijna ruwe openhartigheid [van Wolff], die in de grond der zaak slechts het reine bedoelt, en zo menige weinig reine bladzijde uit het levensboek van haar meer verfijnde tijdgenote, [http://neww.huygens.knaw.nl/receptions/show/7847 Isabella van Zuylen, later Madame Charrière]. [...]<br>
 +1913?<br>
<br><br> <br><br>
-SvD, 23 June 2013<br>+SvD, 29 June 2013<br>
<hr> <hr>
<br> <br>
*Project news > [http://www.womenwriters.nl/index.php/Here_an_online_version New women authors from the Dutch past] > Naber<br><br> *Project news > [http://www.womenwriters.nl/index.php/Here_an_online_version New women authors from the Dutch past] > Naber<br><br>

Current revision


Johanna Naber



Image:Naber.jpg


Johanna Naber

1859-1941


  • SHE WROTE:

Daar het mijn voornemen was, te schrijven niet voor den geschiedkundige en den letterkundige, maar voor den belangstellenden leek, heb ik gemeend, niet te veel als bekend te moeten veronderstellen; en vooral mij te moeten onthouden van verwijzingen naar werken, die alleen bereikbaar zijn voor den bezoeker onzer openbare bibliotheken. Uit het minder bekende van Elizabeth's en Aagje's geschriften heb ik daarom uitvoerige en talrijke aanhalingen met den tekst vervlochten, wat tevens het voordeel bood, beide schrijfsters te kunnen doen kennen uit hare eigene woorden. Hier en daar heb ik mij zelve eenige beperking opgelegd en ben ik niet in bijzonderheden getreden. Een ‘niet te omvangrijk werk’ werd door Heeren Directeuren van Teyler's Stichting verlangd, en er is ook een omvang, dien de goede smaak verbiedt te overschrijden, zal men redelijkerwijze mogen hopen, de aandacht van den gewonen lezer tot den einde vast te houden.

Ik was zoo gelukkig, de door Teyler's Stichting uitgeloofde gouden medaille ter bekroning van mijn werk te verwerven; en niet minder gelukkig de eerste uitgave mijner biografie van Elizabeth Wolff en Agatha Deken door het lezend publiek te zien ontvangen op eene wijze, die reeds binnen het jaar deed verlangen naar eenen herdruk, waartoe Heeren Directeuren van Teyler's Stichting welwillend hunne toestemming verleenden. Die herdruk bood mij de welkome gelegenheid om, gebruik makend van verschillende kritische opmerkingen en wenken, mijn werk nog eens zorgvuldig te herzien, hier en daar aan te vullen. Tegenover de gemaakte opmerking, dat ik niet genoeg hulde zou hebben gebracht aan Wolff en Deken als kunstenaressen, moet mij echter de verklaring van het hart, dat hooge, echte kunstwaarde toch slechts aan een gering percentage van de geschriften der beide schrijfsters kan worden toegekend. Zeker, haar tintelende humor, haar meesterschap over het woord, hare gave van scherp zien en fijn uitbeelden, die op menige plaats zoo treffend tot uiting komen, heb ik hoog gewaardeerd en getracht te doen waardeeren. Maar er is toch ook zooveel in de werken der vriendinnen, dat noch in compositie, noch in kracht van teekening waarde heeft en dat toch van beteekenis is, en blijft, als voertuig voor de denkbeelden, die zij voorstonden en ook ons nog voorhouden. Kunstwaarde was mijns inziens voor haar het hoogste niet. Hoofdzaak bleef haar het echt menschelijk lijden en streven, dat de eeuwen door voor ieder menschengeslacht hetzelfde is; daaraan wilden zij uiting en richting geven. Juist daardoor is haar werk ook zoo volkomen menschelijk en na meer dan eene eeuw in menig opzicht nog in het minst niet verouderd. Misschien echter is juist dit echt menschelijke, dat haren scheppingen eigen is, ook juist wat deze tot kunstwerken stempelt, en bestaat er in den grond der zaak geenerlei verschil van opvatting tusschen mij en wie Wolff en Deken allermeest als kunstenaressen willen eeren.

('Inleiding', in Betje Wolff en Aagje Deken, 1913)


[...] toch ligt er een wijde kloof tussen deze bijna ruwe openhartigheid [van Wolff], die in de grond der zaak slechts het reine bedoelt, en zo menige weinig reine bladzijde uit het levensboek van haar meer verfijnde tijdgenote, Isabella van Zuylen, later Madame Charrière. [...]
1913?




SvD, 29 June 2013



Personal tools